Russische krijgsgevangenen - Limburg


Zorgwekkende fysieke conditie

Op 25 juni 1942 arriveerde een eerste konvooi sovjetburgers. Deze 1496 Ostarbeiter werden verdeeld over de mijnen van Waterschei (702), Zwartberg (257), Winterslag (121), Eisden (289) en Beringen (127). De Vlaamse Wacht was belast met de bewaking.
Bij de aankomst van de Sovjetrussische krijgsgevangenen in september 1942 werden de Ostarbeiter naar Waterschei overgebracht.
De meeste Ostgefangene hadden nooit eerder een koolmijn gezien. Ruim een derde was zeventien jaar of jonger en wat moesten opzichters
in de pijlers met zieke en ondervoede arbeiders? 

 

                                                     Kamp van Waterschei    

Op 18 juli 1942 zag de toestand in Waterschei er zo uit: 

702 ..........................  Transportsterkte. Aantal bestemd voor Waterschei

            -5 .......................  Niet aangekomen

            -4 .......................  Het kamp of de mijn ontvlucht vóór 18 juli

693 ..........................  Werkelijke getalsterkte van het kamp

533 ..........................  In de mijn tewerkgesteld (77 %)                         

         305 .......................  In de ochtendploeg

                  284 ………..…………  als Arbeiter

                    21 …………….….…  als Jung Bergleute

         228  ......................  In de middagploeg 

160 ..........................  Niet in het productieproces opgenomen (23 %)    

         118 .......................  Zieken       

                    64 …………….…….. in het Lazaret van het kamp    

                      1 ……………………  in het ziekenhuis van Genk     

                    53 …………………..  in de barakken                                    

          14 .......................  Gewonden   

                      7 …………………..  in het kamp                                                

                      7 ……..……………  in de Kliniek André Dumont     

            1 ………….……………..  Gestrafte (im Keller)

          27 ……………..………….  Werkzaam in het kamp

                      6 …….…………...   in de keuken

                      6 …………..……..   als schoenmaker

                      8 ……..…………..   allerhande

                      7 ……..…………..   als barakoverste

 

Bijna één op vier  arbeidskrachten was niet actief betrokken bij de kolenproductie. Volgens Kempen-Bergbau mocht een kamp met een bezetting van 800 man niet meer dan 24 niet-productieven tellen. De norm was 3 % en niet 23 %.

VERONTRUSTEND 

Kort na de aankomst van de Ostarbeiter stelde dokter Van Mechelen vast dat er tbc-lijders onder zijn patiënten waren. Het geringe weerstandsvermogen van de ondervoede en totaal verzwakte mannen werkte de verspreiding van de ziekte in de hand. Ook voor de Belgische arbeiders bestond het risico om een besmetting op te lopen. De meeste Sovjetburgers bij wie de mijndokter tuberculose vaststelde, werden naar het ziekenhuis overgebracht. Tijdens de oorlogsperiode overleden in Genk twintig Russische arbeiders aan deze ziekte: tien uit Waterschei, zeven uit Zwartberg en drie uit Winterslag.

Jacques Spaas uit Hasselt, secretaris van de André Dumont Kliniek

'Op de eerste verdieping van de kliniek lag een ganse zaal vol teringlijders. Dat waren zalen van ongeveer 30 bedden. Als ik daar binnenkwam om iets te vragen, durfde ik bijna niet ademen, in uw geest zaagt ge de microben zo vliegen.

Op het einde van 1943 meen ik, kwam er een brief van de Duitsers: gelieve een lijst op te stellen van alle zieken en gekwetsten die niet meer in staat zijn om te werken. Zij zullen gerepatrieerd worden.

‘Laat me naar huis gaan, laat me alsjeblief terug naar huis gaan!’ vroegen de zieken. Maar ik kon ze niet allemaal terugsturen. De teringlijders met koorts die boven lagen, moesten allemaal mee. De Duitsers hebben die mannen in volle winter in beestenwagens gestoken en teruggestuurd.’

 Vladimir Schtschepetunin (Sjtsjepetoenin) die met een van de konvooien werd afgevoerd, schreef vanuit Res. Lazar (Kgf) T.b.c.-Abteilung, Zeithain (D.) aan ingenieur Paul Gaïdovsky (Gajdovski) uit Zwartberg:

                         Goeiedag beste Pavel Aleksandrovitj.

Dit is het tweede briefje in de derde maand van mijn verblijf hier. Het mannetje leeft nog! Het is met mijn gezondheid niet bepaald erger, ook niet beter. Nu eens ben ik ziek, dan loop ik weer enkele dagen rond. Ik ben zowat als een krakende wagen. Ik ben natuurlijk afgesneden van de wereld; deze lente zal ik wel doormaken en voor de zomer stel ik mijn vertrouwen maar in God. Alles gaat wel, soms heb ik zo’n geweldige honger, maar daar is hier niet veel aan te verhelpen. En ik verveel me ook vreselijk. Heel vaak denk ik aan jullie en gedenk jullie als mijn nauwe verwanten. De tijd dat ik niet slaap, houd ik me bezig met de studie van Frans en Duits. Ik zit natuurlijk met allerlei spookbeelden over de toekomst. Soms zet ik me zelfs aan het schrijven van een vademecum en een boekje over scheikunde.

Hartelijke groeten aan Ponomarenko, aan mijn Vovka Popovitsj en alle vrienden Russen in het kamp, aan de kliniek en het laboratorium.

Schrijf me, dat doet me plezier.       

                                                                                                         Uw Vladimir.

 VERZORGING

 Over de verzorging van zieke en gewonde Ostarbeiter en Sovjetrussen schreef de provinciale ondervoorzitter van het Rode Kruis in Limburg op 16.10.43: ‘Aan de hand van gegevens mij rechtstreeks verstrekt door Dokter Van Mechelen, wien ik in de kliniek (André Dumont te Waterschei) zelf een bezoek bracht, kon aangetoond worden dat al die mannen precies dezelfde uitstekende behandeling en verpleging ontvangen als de Belgische zieken en dat voor hen gedaan wordt wat kan gedaan worden.’