Russische krijgsgevangenen - Limburg


De aankomst

Op 10 september 1942 arriveerde het eerste konvooi Sovjet-Russische krijgsgevangenen in Limburg. De twee bedrijfsartsen, Octave Elens en Carlos Janssens, die eind augustus 1942 uit een verzamelkamp in Saksen 2500 gevangenen moesten uitkiezen die geschikt waren voor mijnarbeid, stonden voor een onmogelijke opdracht. Bij hun aankomst waren de officieren goed gekleed, maar de soldaten droegen een samenraapsel van uniformen, hun voeten zaten in lompen. Sommigen waren ziek, anderen gewond. Allen waren ondervoed.

 AANKOMST IN ZOLDER

 Albert Leenders die tamelijk goed Duits sprak, was als bediende van het Russisch kamp aangesteld.

‘De eerste Russische krijgsgevangenen zijn onder begeleiding van Duitse soldaten te voet van de statie van Zolder naar de mijn gekomen. Zo’n aankomst was natuurlijk een hele overrompeling. Die eerste Russen zagen er sukkelachtig en vermagerd uit. Dat was triestig om te zien. Ze hadden een kapotte jas en broek aan en vodden rond hun voeten gedraaid. Ze kregen een nummer volgens ze binnenkwamen. Wij zaten aan de controle om hun naam, hun beroep en zo te noteren. Van de controle gingen ze naar het barakkenkamp. Dat lag op het terrein van de mijn, tussen de triage en het schlammkot.

Voorbij de controlepost lag een hoop wortelen. Die Russen vlogen daar op af, maar de bewakers liepen ernaartoe en sloegen erop met de kolf van het geweer. Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik zo’n wreedheid zag. Dat maakte indruk op mij.

In het kamp gingen de zieken naar de ziekenbarak, de anderen werden over de barakken verdeeld. Daarna kregen ze eten. Die uitgehongerde mannen waren in den hemel. Een paar uren later, dat weet ik niet juist meer, moesten ze naar de mijn voor de ontluizing.'

PAVEL GRATSJOV NAAR BERINGEN    

'Ik ben op 22 juli 1923 geboren in het dorp Mostixo in Siberië. Toen de oorlog uitbrak, werkte ik in een kolchoz. Ik werd opgeroepen en begon mijn legerdienst één jaar vroeger dan voorzien was. In Tomsk kreeg ik mijn opleiding bij de artillerie. In maart 1942 stuurden ze ons naar het front. Vier maanden later, op mijn verjaardag, werd ik gevangengenomen en in een vervallen kerk met honderden soldaten bijeengebracht.
We werden door de Duitsers in het bezette gebied van Rusland aan het werk gezet. En ze deden ons hard werken! Op het einde van 1942 voerden ze ons naar Duitsland. In een kamp in Saksen werden de besten uitgezocht en die stuurden ze naar de mijnen in België. Ik dacht, dit is het einde, dat is mijn dood. Maar ik vergiste me. We werden in Beringen goed ontvangen.
Bij onze aankomst kregen we soep. We aten ze als matrozen, zonder lepel, met de kommen aan de mond. Ik herinner me een meisje van 11-13 jaar dat ons soep bracht en de soepkommetjes bijeenhaalde.
Toen had ik de indruk dat ik geen gevangene meer was en dat ik met zo’n mensen wel in leven kon blijven.'

                     Aankomst in Beringen op 10 september 1942

DE SOEPBEDELING

Vladimir Walkov werkte als paswerker op de mijn van Beringen. Zijn vader die vóór de Oktoberrevolutie (1917) luitenant van het tsaarleger was, had zoals honderdduizenden andere Russen, het land verlaten nadat de bolsjewieken er de macht hadden overgenomen. Met zijn gezin was hij naar Polen gevlucht en in 1926 via Noord-Frankrijk in Beringen terechtgekomen.

“Toen de eerste krijgsgevangenen op de mijn aangekomen zijn, hebben ze achter de infirmerie warme soep gekregen. De bazen hadden mij geroepen en gezegd:
‘Walkov, gij kent Russisch, gij gaat soep uitdelen. Probeer iets te weten te komen.’
Ik gaf ze soep en begon Russisch tegen hen te spreken. Ik zei: ‘Doe of ge me niet verstaat, ge moet niet bang zijn. Ik ben niet tegen u. Ik ben hier grootgebracht. Ik help u allemaal.’
Ge hadt de gezichten van die mannen moeten zien. Heel die rij. Dat ging gelijk een mitraillette. Tot de laatsten wisten ze het. Ze probeerden allemaal bij mij te komen.
Maar een Duitse bewaker had gehoord dat ik Russisch sprak.
‘Was ist los?’ schreeuwde hij.
‘Wat loos? Niks loos’, zei ik. ‘Ich spreek Vlaams. Ich versta die mannen niet.’
‘Jawohl, jawohl’, zei hij en hij ging weg.'

               

DE ‘ENTLAUSUNG’

Na hun aankomst werden de gevangenen ontluisd, voor het geval dit in Duitsland nog niet gebeurd was. In de Limburgse kampen stond de ontluizing regelmatig op het programma. 

                                                   Gust Camps, metselaar op de mijn in Beringen: 

‘Op ne keer moesten we in de waszaal met asseblokken gaan werken.

We vroegen: ‘Wat moeten we gaan maken?’

‘Een luizenkot’, zei de baas.

‘Een luizenkot?’ We wisten niet wat dat was.

In het midden van de waszaal was het heet. Daar metsten we een soort gang. Ik denk dat die ne meter of drie breed was en zo’n tien meter lang, ’t kan meer geweest zijn. Bovenop legden we welfsels en daar werkten we ijzers in, waar ze kapstokken konden aanhangen. Dat kot was goed dicht, potdicht. Aan de binnenkant, tegen die lange muren, maakten we chauffage. Die muren 

hingen vol buizen, heen en weer. Die gang was niet hoog, ge kondt er juist in rechtstaan. Aan weerskanten was een ijzeren deur om in en uit te gaan. Dan kwamen de Russen, ik denk zo’n 200 in ene keer. Ze moesten hun kleren uitdoen en samen met de spullen die ze in het kamp aanhadden op ne kapstok hangen. Om niet te verdolen trokken ze een nummer en die hingen ze ook aan die kapstok.

Als dat vlooienkot vol was, werd de chauffage goed opgezet en dat was direct heet in dat kot! Die kleren moesten daar een uur, anderhalf uur in blijven hangen. Ondertussen zaten die Russen in hunne blote op de banken aan de kastjes te wachten tot hun kleren gereed waren. In het midden van de badzaal was het warm! We zegden: hoe kunnen die mannen het daar uithouden?

Als ze de deuren opendeden, konden ze er niet binnengaan. Die kleren konden ze niet vastpakken. De vlooien en luizen, al wat erin zat was kapot. Alleen al van de hitte, daar was geen product bij.

Dat werd gedaan op de dagen dat er in de mijn niet gewerkt werd, als die van den ondergrond zich niet moesten wassen.’