Russische krijgsgevangenen - Limburg


Het Krankenkommando           

Toezicht op arbeidsongeschikten ~ De Duitse overheid had een militaire dokter aangesteld die toezicht hield op het werk van de bedrijfsartsen. Hij oordeelde of de mijndokters niet te licht omsprongen met het uitschrijven van vrijstellingen.

Wekelijks ontving de Feldkommandantur van Hasselt een lijst waarop per dag de namen van de Russen vermeld stonden die door ziekte of verwonding arbeidsongeschikt waren.

Naar het oude stort ~ In de beginperiode werden in Beringen de gevangenen die niet geschikt waren voor ondergrondse arbeid, door een mijnwachter naar de oude stortplaats bij de kolenhaven gebracht. Daar moesten ze het aangevoerde afval over het terrein uitspreiden.

Nicole Delarbre, een vijftienjarige jongen die op het Kioskplein woonde, herinnert zich het Krankenkommando nog als de dag van gisteren: ‘Toen ons ma dat in het oog kreeg, zette ze kruiken soep en stomp en wat we toen hadden achter aan het tuinpoortje gereed. Jean Custers, de garde, liet dat meepakken naar het oude stort. Daar aten die mannen op wat ons ma had meegegeven en ’s avonds zetten ze de lege kruik weer aan het poortje neer.’

        Op de oude stortplaats                    Jean Custers, Madame Delarbre, Pavel Gratsjov,

                                                                             Michaïl en Nicole Delarbre

Martha Christiaens woonde in de Ulfortstraat: ‘Toen ik hoorde zeggen dat ge eten mocht dragen naar de Russen, ben ik ook naar het oude stort geweest. Den eerste keer had ik wortelen meegenomen. Een Rus kwam uit de groep en legde ze bij de schijven biet en wat andere mensen al gebracht hadden. Dat eten lag in een kring, in zoveel hoopkes als er Russen meegekomen waren. Op een gegeven moment mochten ze allemaal zo’n hoopke oppakken en dan gingen ze weer verder werken. Ik heb eens een emmer botermelk meegenomen. Toen waren ze ook content.

Er was ne lange, magere bij. Zijn vader, zo zei een van de gardes, was doodgeschoten op het veld en die jongen hadden ze meegepakt. Hij zat tussen de krijgsgevangenen. Hij was nog jong, Michel heette hij. Die treurde precies. Enkele keren heb ik een bokalleke melk met een deksel op, meegepakt. Ook eens een gekookt eike en ne boterham. Alleen voor hem, want dat kon ik niet voor iedereen.

Daar was ook zo n’n ouwe bij en die kwam iets vragen. Hij liet een klein zakske zien, ’t was grauw en vierkantig. Er zat wat zout in. Hij vroeg of ik dat kon meebrengen. Dat heb ik toen gedaan. Voor een andere Rus heb ik eens een groen stukske oorlogszeep meegebracht. Die had me iets gevraagd en ik verstond daaruit dat hij zeep wou. Maar het moet iets anders geweest zijn dat hij wilde hebben, ik zag het aan zijn gezicht.

Op het houtterrein ~ Na de gedwongen afzonderingsperiode werden de Russische krijgsgevangenen die op 24 oktober 1942 in Beringen waren aangekomen, opnieuw onderzocht. Volgens de dokters was meer dan de helft ongeschikt voor het werk in de pijlers, maar van de Duitsers mochten slechts een twintigtal gevangenen op de bovengrond aan het werk gezet worden. 

Elke ochtend brachten twee mijnwachters en een paar Russische begeleiders het ‘Krankenkommando’ van het kamp naar het houtterrein. In de wintermaanden van 1942-1943 werkten een veertigtal gevangenen in het houtpark  

 

                 Pavel Gratsjov, Fons Bervoets,            Jef Huybrechts en Peter Polosin

                Vasili Beljoekov, Fernand Schoofs - 

                Pierre Grieten, Fik Smolders

Het houtterrein was omheind met prikkeldraad en grensde aan de noordzijde aan de Stationsstraat, de belangrijkste winkelstraat van Beringen-Mijn. De winkelrij lag aan de overkant van de straat.

Godelieve Lenaers:Voorzichtig waren die Russen niks! We zagen ze door de pinnekesdraad kruipen. Ze kwamen de winkel binnen en vroegen een boterham. We gaven wat we konden missen. Om ze niet aan de toonbank te laten staan tot die boterham gereed was, deed onze pa ze de garage ingaan. Voor hij ze buiten liet, keek hij eerst naar links en naar rechts of er geen Duitsers in de straat waren. Oh, we hebben thuis dikwijls schrik uitgestaan.’

Het fietswiel ~ Jef Huybrechts werkte bij een loodgieter in Beringen. Hij was negentien toen de verordening verscheen dat jonge mannen opgeroepen konden worden om in Duitsland te gaan werken. Fons Deferme, de uitbater van de mijnhoeve ‘De Posthoren’, raadde hem aan werk te zoeken op de mijn. Jef kon op het houtterrein aan de slag, meer bepaald voor het opmeten van hout.

‘Dat was in den tijd dat de Russen zijn gekomen. Bij ons in ‘t houtpark werkten er niet veel. Alleen zieken en Russen die tijdelijk afgekeurd waren voor het werk in de put. Samen met die mannen kwamen altijd een paar begeleiders mee. Een van hen heb ik goed gekend.

Hij heette Peter. Dat was mijne beste kameraad. Hij was geleerd, hij kende verschillende talen. Hij sprak ook Vlaams, wel een beetje gebroken. Het was ne chique type. En beleefd dat die was! Niet te geloven. Ik legde mijn hand in zijne nek, maar dat zou hij nooit bij mij gedaan hebben. Nee, dat deed hij niet. Dat er toen armoede was, is op de foto goed te zien. Ik had een vest aan met kapotte mouwen. En ik liep op klompen. Peter was beter gekleed dan ik.

Hij is dikwijls thuis geweest. Ik woonde langs de Steenweg naar Beringen, ongeveer tegenover ‘De Posthoren’. Van het houtpark gingen we over het pad langs het schlammkot tot aan de pinnekesdraad. We kropen naar buiten door het wiel van ne velo. Ik had de rayons eruit gekapt. Ik trok den draad open en stak het wiel ertussen. Zo kon Peter zonder kleerscheuren erdoorheen kruipen. Nadien stak ik het wiel weg. We gingen door de wei naar huis, dat was niet ver. Hij at thuis met ons mee. En als we geëten hadden, gingen we langs dezelfde weg terug.’