Russische krijgsgevangenen - Limburg


'Leven' en werken in oorlogstijd 

In 1941 heerste er een voedseltekort in ons land. Door de mobilisatie in 1939 waren percelen landbouwgrond onbezaaid gebleven. Eind 1940 was er een tekort aan aardappelen. Ook de inkwartiering van Duitse militairen in België tijdens die winterperiode was een van de oorzaken van de voedselschaarste. Veel mijnwerkers waren ondervoed. Dit beïnvloedde niet alleen hun prestatie, maar verminderde ook de weerstand tegen bepaalde ziekten. Er werden steeds meer gevallen van longtuberculose en stoflongen vastgesteld.

ONDERVOEDING

Werken in de pijlers ~ Fons Snijers, opzichter in Beringen: “Ik had heel goei koolouvries. Ik zei eens tegen ene: ‘Julleke, wat scheelt er, mijne jong?'

‘Fons, ik kan niet. Ik kan niet meer’, zei hij. ‘Ik ben stikop. Ik heb niks eten meer.’

Die man had een huishouden van zeven kinderen. Hij had ene boterham bij met wat crèmepap op. Staat daar maar n’n helen dag mee in de kool. Dat kan toch niet! Dan weet ge dat ze thuis ook niet veel hebben. Ik zei: ‘Ik moet subiet toch gaan eten, ik breng ne boterham.’

'Nee Fons, dat moet ge niet doen’, zei hij.

‘Ik doe dat wel’, zei ik.’

Soepbedeling ~ Vanaf 14 juli 1941 waren de mijnen verantwoordelijk voor de soepbedeling. Aardappelen en wortelen werden op het mijnterrein ingekuild. Bewakers hielden toezicht. De soep was bestemd voor het mijnpersoneel, niet voor hun familieleden.

Elke morgen reed Stinus Lens met de handkar naar de oude cité. ‘Naast de economaat stond een gebouwke en dat was als n’n diepvries. Ik had daar de sleutel van. Daar haalden we het vlees voor de soep en brachten het naar de keuken. Iedereen die op de mijn werkte, kon soep gaan eten. Ge mocht ook een kruikske soep mee naar huis nemen.’

Jaak Eerdekens: ‘Dat was goei, straffe soep met erwten, bonen of zo en altijd zat er vlees in. Omtrent iedereen ging daar ne bol soep eten. Ge moest daar bonnekes voor kopen en iedere keer een afgeven.’

                  Beringen - De keuken was ondergebracht in het stortbadengebouw

Ook in Waterschei bleek de soep van goede kwaliteit. Een wachter: ‘Om 21 u 45 werd ik verwittigd dat de genaamde S. 2516, wonende te Aarschot, alle dagen met de autobus komt, ofschoon hij niet meer op de mijn werkt. Ik heb hem aangetroffen in den eetzaal. Onderhoord, verklaarde hij: ‘Ik werk hier niet meer, maar daar ik nog in het bezit ben van soepbons, kom ik deze eten.’

KOOL RAPEN

De ‘Redding van de cité’ ~ Vanaf september 1941 werden ook de huishoudkolen gerantsoeneerd. Inwoners van de tuinwijk begonnen kolen te ‘rapen’ om ze nadien te verkopen of te ruilen tegen eetwaren die op de zwarte markt voor hen onbetaalbaar waren: brood, tarwe, boter, aardappelen, spek. Zo konden ze hun rantsoen levensmiddelen wat aanvullen. In de cité lag dit ruilmiddel letterlijk voor het oprapen. Ook kinderen en volwassenen uit de naburige dorpen kwamen op gammele fietsen naar de mijncité afgezakt.

Oscar De Moerlooze: ‘Dat kolen stelen heeft de cité rechtgehouden. Dat was gelijk een overval in de Far-West! Wij mochten van thuis daar niet aan meedoen. Spijtig.’

Meermaals per dag reed een zwaar beladen kolentrein van de mijn naar het rangeerstation. Als hij het mijnterrein verliet en de Stationsstraat overstak, liet de machinist driemaal een waarschuwend fluitsignaal horen. Voor het groepje dat aan het ‘melkhuisje’ de trein stond op te wachten, klonk dit als een uitnodiging in de oren. De meeste machinisten reden zo traag, dat iedereen zonder veel moeite op een wagon kon klimmen. Sommige koolrapers werkten in ploegverband. Een van hen sprong op een wagen en gooide brokken kool naar beneden. Een paar helpers sleurden hun zak langs de trein en haastten zich om de kolen op te rapen. Soms was het niet duidelijk wie de kolen van de wagen had gesmeten. Dan werd er geruzied en gevochten. De acties verliepen niet altijd zonder risico. Een jongen die van een wagen sprong, kwam met een been onder de wielen van de trein terecht. Een andere die kolen hielp oprapen, kreeg een klomp op zijn hoofd en hield er een schedelbreuk aan over.

Ruilmiddel ~ Virginie Emmens: ‘Mijn man en ik hebben eens kool geraapt. We brachten de kool naar Sjelleken Dries. Die kocht kool op. Daarna ben ik direct naar Steemans gegaan. Hij woonde aan ’t melkkotteke langs den ijzerenweg en verkocht spek. Voor 100 kilo kool had ik juist genoeg geld om eens goed spek te kunnen braden. We hebben het in één keer opgeëten.’

                   Beringen 1943 - Kolenrapers op Steenberg 2 

TOEZICHT                  

Mijnterrein verboden gebied ~ Onbevoegden mochten de mijnterreinen niet betreden. Kolen of hout rapen op deze terreinen was verboden. In Waterschei traden bepaalde wachters doortastend op:

‘Om 19 u 30 heb ik de genaamde Leonie H., 16 jaar oud, betrapt met diefstal van kolengruis. Zij was in het bezit van een zak, inhoudende ongeveer 10 kg. Ik heb het gruis aangeslagen. Proces-verbaal zal opgemaakt worden wegens ongeoorloofde betreding van het mijngebied.’                                                                                    

‘De echtgenoote V. was kolen aan ‘t rapen tusschen de sporen op de werven. De wachter heeft haar verwittigd dat bij herhaling een proces-verbaal zal opgemaakt worden.’                                    

‘De genaamde Michel B. bekende het mijngebied betreden te hebben, maar verklaarde niet te weten dat het verboden was kolen te rapen. Hij had de zijne verkocht voor eten.’

Citébewoners opgepast! ~ In die jaren werd niet alleen op de mijn toezicht gehouden, maar ook op het dagelijks doen en laten van de citébewoners. Bewoners van Waterschei bijvoorbeeld die een geit of een paar konijnen wilden vetmesten om hun karig vleesrantsoen aan te vullen, moesten er rekening mee houden dat het groen in de tuinwijk verboden voer voor dieren was.

‘Twee jongens die bezig waren met het afgemaaide gras bijeen te rapen aan den ingang der mijn, werden door wachter K. verwittigd dat zulks verboden was. Zij hebben het mijngebied moeten verlaten, maar zijn daarna tot tweemaal toe teruggekomen.’

‘Wachter S. heeft de genaamde C. voor de tweede maal verwittigd dat hij zijn geit niet op de grasperken mag laten grazen. Een vergoeding van 10 fr. wordt toegepast.’

‘De jongen van V. was bezig met jonge scheuten van de hagen te trekken om als konijnenvoeder te dienen. Een boete van 5 fr. wordt toegepast.’

‘Wachter K. heeft een bewoner van de Madeliefjesstraat verwittigd dat hij zijn konijnen uit de keuken moet verwijderen.’

Het ‘lijfonderzoek’ ~ Mijnwerkers stopten brokken kool in de wijde binnenzakken van hun werkjasje en brachten die na het werk mee naar boven. Het keukenfornuis brandde er een uur langer mee. Maar daar kwam gauw een eind aan. Op de mijn verdwenen niet alleen kolen, maar ook andere zaken die voor de bevolking onbetaalbaar of haast niet meer te krijgen waren.

Mijnwachters kregen de opdracht strenger toezicht te houden. In Waterschei werden bijna dagelijks de mijnwerkers bij het boven komen gefouilleerd. De bovengrondse arbeiders ontsnapten evenmin aan het onderzoek. Werkvrouwen werden gefouilleerd door mevrouw Thibaut.

Een houten drinkbus ~ Jaak Geunes: ‘Bij ons werkte ne Polak en die nam elke dag een blok hout mee naar boven. Hij kapte die eerst in de vorm van zijn drinkbus. Josef had er de tijd voor, hij was machinist.

Dan zegden we tegen hem: ‘Josef, das geht toch nicht wenn die gardes daar stehen.’

‘Ach Mann’, zei hij, ‘das macht Nichts. Die eine fraagt toch nicht an die andere: hast du auch eine Pulle?’

Een ‘Pulle’, dat was een drinkbus. De wachters aan beide kanten vroegen toch niet aan mekaar: ‘Voelt gij ook ne bidon?’ Zo geraffineerd was die kerel! Elke dag kapte hij het schoonste stuk droog hout in de vorm van zijn drinkbus. Dat was om de stoof aan te maken.'

Een andere makker had minder geluk. Op Stanislas W. 4688 werd voor de derde keer in acht dagen tijd een stuk hout gevonden. W. verklaarde geen hout meer te hebben om de kachel aan te maken.

Ook de drinkbus ontsnapte niet altijd aan de controle:

Tijdens het onderzoek heb ik Alfons B. 9031 in het bezit gevonden van een bidon gevuld met olie. Als ik vroeg wat erin was, antwoordde hij: koffie. Ik deed de bidon open en stelde vast dat het olie was. Overhoord verklaarde hij dat de olie moest dienen om zijn kind dat eczema had, in te smeren. Het was de eerste maal dat hij iets meenam.’

De Boetstraffelijke Rechtbank van Tongeren veroordeelde hem tot een boete van 26 fr x 7 of 8 dagen gevangenis.